Dr Noteboom over Dr Hirschfeld’s principiële fout | september 1946
Een paar afleveringen terug in deze serie kwam de benoeming van dr. Noteboom als burgemeester van Voorburg aan bod, in juli 1946. In dat verhaal werd beschreven dat de heer Noteboom voor en na dit burgemeesterschap een breed scala aan functies had vervuld. Daarbij werd ook aangegeven dat hij al in oktober 1940 in Buchenwald terecht gekomen was, tot in 1941. Dat was ongeveer dezelfde periode als Willem Drees, vooraanstaand lid van de SDAP. Waarschijnlijk zullen ze elkaar daar gesproken hebben, zo ze al niet voor de oorlog contact hadden gehad. Vanaf eind 1941 was de heer Noteboom geïnterneerd in Noord-Brabant. Na de bevrijding van Zuidelijk Nederland, in september 1944 had hij een rol als militair commissaris in Noord-Brabant. Toen Nederland in mei 1945 helemaal bevrijd was, volgde hij Hendrik van Boeijen op als voorzitter van het Centraal Orgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel. (Terzijde , Hendrik van Boeijen was van 1941 tot begin 1945 in Londen. minister van Binnenlandse Zaken in het oorlogskabinet Gerbrandy II. Eerder was van Boeijen wethouder geweest in Voorburg).
Of het nu zijn positie als voorzitter van het Centraal Orgaan is geweest, zijn rol als militair commissaris, of zijn bekendheid met Drees, hij lichtte (lid van de ARP) in september 1946 het standpunt toe van de heren Mansholt en Vos (beiden SDAP), namelijk dat Dr. Hirschfeld ondanks zijn vele verdiensten nog slechts als adviseur van de regering zou kunnen optreden. Hij kwam niet meer in aanmerking voor een terugkeer als Secretaris-Generaal van het Ministerie van Economische Zaken. De heer Hirschfeld had hiertegen beroep aangetekend bij de Raad van State. De heer Noteboom beschreef de verdiensten van de heer Hirschfeld, met name in de eerste maanden van 1945. Het bezette gebied zuchtte onder de hongerwinter. Mede dankzij Hirschfeld ontstonden contacten tussen het verzet, de Nederlandse regering in ballingschap en Seiss-Inquart. Mede door die contacten en de daaruit voortvloeiende voedseldroppings werd het leven van veel mensen gered.
Maar, en dat was een belangrijke maar, Hirschfeld, aldus Noteboom, was dat Hirschfeld tijdens de oorlog het belang van Nederland vooral meende te dienen door telkens terdege rekening te houden met de wensen van de Duitse bezetter. Daarbij distantieerde hij zich van het verzet. In het verlenen van medewerking aan de bezetter ging de heer Hirschfeld, aldus de heer Noteboom, verder dan hij voor een Nederlandse ambtenaar toelaatbaar achtte. Hij adviseerde dan ook dat het beroep van de heer Hirschfeld zou worden afgewezen. De Raad van State besliste dat het beroep aangenomen werd, en legde het besluit voor ontslag voor bij de Kroon. Het in juli 1946 aangetreden kabinet Beel vernietigde het eerdere besluit. Daarop besloot Hirschfeld niet terug te keren naar het Ministerie van Economische Zaken. Binnen een paar dagen stelde de regering hem vervolgens aan als Regeringscommissaris in algemene dienst, in welke hoedanigheid hij betrokken was bij de dekolonisatie van Indonesië en de naoorlogse politiek van Nederland ten aanzien van Duitsland.
Er is nadien veel te doen geweest over de rol van de heer Hirschfeld en de wijze waarop over hem na de oorlog geoordeeld is. Waar de heer Noteboom vooral de in zijn ogen principiële afwijzende houding ten aanzien van het verzet hekelde, daar namen anderen het juist voor Hirschfeld op als kundig ambtenaar, met een brede blik en een veelheid aan contacten. Deze laatste opvatting is uiteindelijk doorslaggevend geweest.